Scène uit ‘Clivia’ met v.l.n.r. Nel Touw, Jacques de Groot, Piet Tuk, Fred Bogaert, Peet Dagelinckx en Jac Touw 1958.
Vorige week is na een kortstondig ziekbed voormalig BOV-regisseur en erelid Jac Touw (1933) overleden. Hij was in de beginperiode – toen de BOV nog gewoon ‘Bergen op Zoomse Operettevereniging’ heette – één van de eerste regisseurs. In 1958 maakte hij zijn debuut als regisseur met ‘Clivia’.
Touw was vanaf zijn kindertijd al verbonden met de BOV. Begonnen in het knapenkoor De Jonge Markiezen en daarna als buffo-tenor toegerust met een aangenaam stemgeluid, had hij alle stadia doorlopen. Met andere woorden: hij wist met alle beperkingen van die tijd wat muzikaal theater inhield. Dat bleek onmiddellijk al door zijn verfrissende aanpak in zijn nieuwe functie als artistiek leider. Je zou hem zonder restricties ‘bevlogen’ kunnen noemen. Die bevlogenheid manifesteerde zich op de eerste plaats op de wijze waarop hij het koor onder handen nam. Hij was een autodidact in de meest ware zin van het woord. Een leerschool was er niet. De enige vergelijking die je had waren de zusterverenigingen in de buurt.
Touw was vanaf zijn kindertijd al verbonden met de BOV. Begonnen in het knapenkoor De Jonge Markiezen en daarna als buffo-tenor toegerust met een aangenaam stemgeluid, had hij alle stadia doorlopen. Met andere woorden: hij wist met alle beperkingen van die tijd wat muzikaal theater inhield. Dat bleek onmiddellijk al door zijn verfrissende aanpak in zijn nieuwe functie als artistiek leider. Je zou hem zonder restricties ‘bevlogen’ kunnen noemen. Die bevlogenheid manifesteerde zich op de eerste plaats op de wijze waarop hij het koor onder handen nam. Hij was een autodidact in de meest ware zin van het woord. Een leerschool was er niet. De enige vergelijking die je had waren de zusterverenigingen in de buurt.
Wat tegenwoordig in de musical ‘het ensemble’ heet, noemde men vroeger in de operette ‘het koor’. Soms werd er wat extra actie van hen gevraagd, maar meestal was hun optreden vrij statisch en was hun aandeel hooguit beperkt tot wat ritmisch heen-en-weer wiegen of, in het uiterste geval: een gewaagde danspas. Jac Touw maakte aan deze starre presentatie een einde. Hij verlangde van de groep expressie en beweging, wat inhield dat zij actief aan het gebeuren op de bühne gingen meewerken. Tegenwoordig is deze taak aan de choreograaf toebedeeld, maar Touw beschouwde dit als één van zijn hoofdopdrachten. Dit nieuwe element vereiste van de koorleden een aanmerkelijk grotere inzet. Deze koerswijziging werd, met name door de wat oudere medewerkers vaak niet in dank afgenomen. De jongere garde daarentegen vond het prachtig en zo vond er ongemerkt een verfrissende selectie plaats.
Opmerkelijk was dat Touw naast zijn regie ook vaak één van de hoofdrollen voor zijn rekening nam. Een dubbelfunctie die bewondering afdwong, maar voor hem niettemin een loodzware belasting vormde. Temeer omdat hij alles tot in de perfectie wilde doorvoeren. Niet alleen voor zichzelf, maar voor alle medespelers. Niet vreemd dus dat deze werkwijze fysiek zijn tol ging eisen. Daarnaast vervulde zijn vrouw Nel jarenlang in diverse operettes soubrette rollen. Voor een gezin met jonge kinderen verlangde dat een enorme inzet.
In 1974 zette Jac Touw – vooral fysiek daartoe gedwongen – een streep onder zijn regisseurschap. Het zal niemand verbazen dat unaniem werd besloten hem tot erelid van de vereniging te benoemen. Met een onderbreking van slechts één productie gaf hij zeventien jaar lang leiding aan de BOV en hij heeft tijdens die jaren een onuitwisbaar stempel op de vereniging gedrukt. Een stempel dat we tot op de dag van heden nog terug kunnen vinden in het dna van de club.
Tekst: Jacques de Groot